|
|
\require{AMSmath}
Reageren...
Re: Re: De oppervlakte van een voetbalveld
Geg.: Een gelijkbenige driehoek ABC met lengte van AB = a en =^B=30° Vectoren (kan geen pijl erboven zette, maar als ik het over de lengte of norm heb zal ik het tussen verticale streepjes zeten): CD = w · CA met w tussen 0 en 1 CE = µ · CB met µ tussen 0 en 1 CF = CD +CE
Dit zijn dus allen vectoren.
Gevr.: 1. CA · CB =? 2. CF·CB als w = 1/4 en µ = 3/4 3. Voor welke w,µ ligt F op AB 4. Stel F op AB. Voor welke w,µ staan CF en DE loodrecht op elkaar
Nu vraag 1 is -a2/6 (heb ik reeds gevonden en klopt zeker) het antwoord op vraag 2 is a2/4 (klopt ook zeker).
Maar dan heb ik geen idee hoe aan vraag 3 te beginnen. ALvast bedankt voor de hulp en ik wil niemand opjagen maar heb hier deze week nog tentamen over en kan de hulp zo snel mogelijk gebruiken...
Antwoord
Ik vrees dat dit mosterd na de maaltijd is, maar toch. Als je met het sterretje · in de vragen 1. en 2. het inproduct bedoelt, dan zijn de antwoorden inderdaad correct. Bij vraag 3 kun je (met een tekening) een willekeurige waarde voor w nemen, en vervolgens zien hoe je $\mu$ moet kiezen om F op AB te laten vallen.
Applet werkt niet meer. Download het bestand.
Schuif het punt F en kijk wat er met D en E gebeurt. Bijvoorbeeld: als w = 1/2, dan moet $\mu$ ook 1/2 zijn. Maar als w = 1/4, dan moet $\mu$ juist 3/4 zijn. Kun je zo het verband tussen w en $\mu$ vinden? Vraag 4 is een beetje flauw. F moet natuurlijk juist in het middan van AB liggen. Welke w en $\mu$ horen daarbij?
Gebruik dit formulier alleen om te reageren op de inhoud van de vraag en/of het
antwoord hierboven. Voor het stellen van nieuwe vragen kan je gebruik maken
van een vraag stellen in het menu aan de linker kant. Alvast bedankt!
|